In de wolken
Gooische TamTam, zomer 2018
Van de lente tot de herfst zie je ze regelmatig boven het Gooi: luchtballonnen. Een mooi gezicht vanaf de grond, maar hoe is het om aan boord te zijn? Waar stijgt zo’n ballon op? En wie bestuurt ‘m? Gooische TamTam voer een avond mee om erachter te komen.
Het is een uur of twee voor zonsondergang en op het gras ligt een vele meters lange lap dunne stof. Erbij staat een stevige rieten mand, met touwen bevestigd aan zowel de lap als een busje. Er verzamelt zich een groepje mensen: degenen die zich via www.luchtballonvaart.com hebben aangemeld voor de vaart van vanavond, en hun uitzwaaiers. Vol verwachting klopt ieders hart, maar waar is de ballon?
Niels Kon, gediplomeerd ballonvaarder, is met drie helpers bezig de voorbereidingen te treffen. Hij zet een grote ventilator aan de voet van het stoffen ding, dat aan twee kanten wordt opgetild en opengehouden. De windmaker blaast er lucht in en dan bolt het materiaal. Het lijkt alsof er langzaam een enorm wezen wordt gewekt dat op het grasveld lag te slapen, er ontstaat een hoofd met daaraan een golvend lichaam. Niels pakt er een soort vlammenwerper bij om de ingeblazen lucht te verwarmen zodat de bolling gaat stijgen. Een paar passagiers moeten alvast plaatsnemen in de mand, die inmiddels op z’n kant ligt, om tegenwicht te bieden. Daar liggen we dan, wachtend op het avontuur dat komen gaat.
Wonder
Gasten van het restaurant waarnaast dit alles gebeurt, lopen naar buiten en kijken nieuwsgierig toe. Alsof het, net als ruim 230 jaar geleden, allemaal voor het eerst gebeurt, dit wonder van het in een mandje opstijgen onder een ballon en dan maar zien waar de wind je brengt. Is het spannend, hebben we eerder aan Niels gevraagd. ‘Ontspannend,’ antwoordde hij. ‘En altijd anders,’ vulde zijn collega Rob Wiegers aan, ‘het weer, de wind, de route; dat maakt het ballonvaren hier zo mooi.’
Soms is het lastig om duidelijk te maken waarom een vaart wordt afgelast terwijl de lucht strakblauw is en het maar een klein beetje lijkt te waaien. ‘Vergelijk het met een paraplu in de storm, die kun je bijna niet houden. Boven windkracht drie hebben wij met zoiets te maken, en dan in de vorm van een ballon die zo’n negenhonderd keer groter is dan dat parapluutje.’ Maar in de zomer gaan de meeste vaarten door, en anders verheug je je gewoon nog iets langer.
Hoogtevrees
Rob (67) begon in 1982 met ballonvaarten boven het Gooi. Twee jaar geleden heeft Niels (35) zijn bedrijf Rob Wiegers Ballonvaart B.V. overgenomen. Van april tot oktober gaan de tien ballonnen die ze hebben (en waarop je als sponsor je naam kunt laten zetten) zo vaak als kan de lucht in. Meevaren mag vanaf een lengte van één meter dertig, dan kun je over de rand van de mand heen kijken. Je doet het in je eentje of in gezelschap, de manden variëren in grootte, opstijgen is mogelijk vanaf nagenoeg elke gewenste locatie, met een of meerdere ballonnen tegelijk. Oftewel: op maat de lucht in. ‘Leuk als bedrijfsuitje,’ oppert Niels. Hij heeft inmiddels 2500 vaarten op zijn naam staan, Rob ruim 6000. ‘Geen vluchten, wie dat zegt moet een rondje geven in het café,’ lacht Niels.
Afhankelijk van de windrichting, de hoogte en hoe ver het zicht is, krijg je onderweg in het Gooi een prachtige blik op de heidevelden en bossen, privé-zwembaden en buitenplaatsen, randmeren en rivieren, de verdedigingswallen van Naarden-Vesting en soms zelfs de Noordzee. De heren ballonvaarders zijn tijdens tochten, die ongeveer een uur duren, getuige geweest van meerdere huwelijksaanzoeken (Rob: ‘Meestal zegt ze ja’). Niet van paniekaanvallen? Nee, zegt Niels, die zelf last heeft van hoogtevrees. ‘Maar dat verdwijnt wanneer je geen contact meer hebt met de grond, net als in een vliegtuig.’ Opstijgen gebeurt onder andere vanuit Hilversum, Baarn of Huizen, waar je landt is altijd een verrassing, ook voor de ballonvaarder. Hij gaat alleen over de verticale bewegingen, de wind bepaalt de koers.
Poppenhuisjes
De ballon is vol en wil omhoog, de mand kantelt rechtop en dan gaat het ineens snel. De laatste passagiers stappen in en de verbinding met de aarde, de kabel aan de auto, wordt verbroken. Gezwaai en geroep, de wind neemt ons mee en alles en iedereen wordt kleiner, de wereld verandert in het decor van een modelspoorbaan, met poppenhuisjes, her en der geplaatste boompjes, boerderijbeestjes en speelgoedautootjes. De zon laat gouden stralenbundels vallen, hazen rennen door het veld. Af en toe blaft er ergens een hond of hoor je het verkeer, verder komt het enige geluid van de gasvlam, dat varieert van een zacht ruisen tot wat meer rumoer wanneer de ballon weer even moet stijgen.
Na een tijdje wordt het plotseling koud en verdwijnt het zicht: we zijn in een wolk. Kort erna hangen we erboven en zien we de schaduw van de ballon op het zilvergrijswitte wolkenlandschap onder ons, een mystiek moment. ‘Dit komt maar een paar keer per jaar voor,’ vertelt Niels, die net zo geniet als zijn gasten aan boord en zegt chagrijnig te worden wanneer hij een maand niet gevaren heeft.
Natuurgebied
We dalen iets en zien weer land. Na veel ooh en aah, tennissers die hun partijtje onderbreken om foto’s te maken, verbaasd omhoogkijkende dorpelingen en koeien, kondigt Niels in de schemer het einde van de rit aan. ‘Een ballon mag in principe overal landen, want hij is onbestuurbaar. Maar we zoeken altijd een zo geschikt mogelijke plek, zoals kort gras zonder dieren. Dat wordt wel steeds moeilijker, doordat Nederland almaar bebouwder is en meer en meer grond onder natuurgebied valt.’
Wat speelgoed leek, krijgt weer de menselijke maat en dan raakt de mand het weiland, en nog een keer. Kort daarop liggen we stil, de ballon zakt in elkaar. De eerste stappen tussen de koeienvlaaien voelen onwerkelijk. Vrijwel direct dient zich heimwee aan naar de rust en het gevoel van vrijheid van daarboven. Morgen weer?