Het paleis van de postbode
Onkruid, september/oktober 2010
De Franse postbode Ferdinand Cheval was gelukkig koppig genoeg om zich niks aan te trekken van zijn dorpsgenoten. Die vonden hem namelijk gek en nutteloos bezig toen hij ruim dertig jaar lang bouwde aan zijn fantasiepaleis.
Er was eens een postbode. Zijn naam was Cheval. Ferdinand Cheval. In de tijd waarin Cheval leefde (1836 – 1924) was postbode niet zomaar een baantje. Je moest een eed afleggen alvorens een tas vol te bezorgen pakjes en brieven toevertrouwd te krijgen. En je liep je een ongeluk; Chevals dagelijkse ronde bedroeg tweeëndertig kilometer, langs de velden en wegen rond het in zuidoost Frankrijk gelegen dorpje Hauterives, even onder Lyon.
Al die uren lopen, dag in, dag uit in hetzelfde decor, een mens zou ervan aan het dagdromen slaan. Cheval in elk geval wel. Eenmaal uitgekeken op de klaprozen en heuvels, het graan en de zonnebloemen, keerde hij naar binnen. Naar zijn paleis. Cheval fantaseerde over een bouwsel dat hij zelf zou maken, een ode aan de schepping en het leven – zijn leven – een lofzang op wijsheid, schoonheid, dromen en natuur. Onderweg raapte hij zo nu en dan wat stenen op die hem inspireerden en stopte die in een mand op z’n rug. Tot de dag waarop Cheval zijn voet stootte. Au. Toen zag hij waartegen: een wonderlijk gevormde, prachtige steen, een kunststuk op zich. Die steen bleek Chevals wake-up call. De drieënveertigjarige postbode zei tegen zichzelf en de rest van de wereld: ‘Als de natuur wil beeldhouwen, zal ik het metselwerk en de architectuur verzorgen.’ Boerenzoon Cheval was een man met weinig opleiding, tot zijn verdriet. Onderwijs voor de armen bestond nog niet, de eerste openbare school werd pas in 1882 een feit. Weet van de wereld kreeg hij door het leven om zich heen en door Magasin Pittoresque; een geïllustreerd tijdschrift dat hij bezorgde. Cheval bekeek het en raakte geïnformeerd over overzeese werelddelen, andere religies en culturen, ontwikkelingen in de wetenschap.
Hij moet het als een spons hebben opgezogen. Bezoek zijn Palais Idéal en je vindt er Socrates, Ceasar, Archimedes, een Egyptische graftombe en een Hindoeïstische tempel. Zie watervallen, fonteinen, grotten en kelders. Woekerranken van cement, schelpentorens, palmbomen, dieren, minimensjes van steen. ‘Dit monument is het werk van een boer’, aldus een van de tientallen inscripties die Chevals werk siert. ‘Als zoon van een boer wil ik leven en sterven om te bewijzen dat er in mijn categorie ook mensen van genie en energie zijn.’ Had Cheval last van een minderwaardigheidscomplex? Zijn opschriften brengen een man voor ogen die zichzelf voortdurend moed insprak: ‘Voor een dapper hart is niks onmogelijk. Waar een wil is, is een weg, vergeet dat niet. Help jezelf en de hemel zal je helpen. Mijn wilskracht was net zo hard als deze rots.’
Koppig
Wilskracht had Cheval zeker nodig. Want het dorp verklaarde hem voor gek, met zijn nutteloze project. Sinds de stoot aan de steen verzamelde Cheval alles waarmee hij dacht te kunnen bouwen. Gefortuneerd was hij niet, dus hij moest het doen met wat hem voor handen kwam. ‘Zomer en winter, dag en nacht, heb ik gelopen, vlaktes, hellingen en riviertjes doorkruist om de harde, door de Natuur bewerkte stenen te vinden. Mijn rug heeft zijn bijdrage geleverd. Ik heb alles getrotseerd, zelfs de dood.’ Tijdens het lopen van zijn ronde maakt hij stapeltjes van de mooiste exemplaren, om die ’s avonds met z’n kruiwagen – ‘zijn trouwe dienaar’, die ook een plaatsje in het paleis heeft gekregen – op te halen. Vervolgens toog hij aan het werk, op een stukje grond even buiten de bebouwing. ‘1879 – 1912; Tienduizend dagen, 93 duizend uren, 33 jaar beproevingen. Laat een koppiger mens dan ik aan de slag gaan.’
Hauterives mag de man die zijn droom gestalte gaf dankbaar zijn. Anno 2010 drijft het dorpje op zijn paleis. Het heeft een Ferdinand Cheval Plein waarop een buste van de bars kijkende, veronderstelde zonderling staat. De plaatselijke middenstand haakt in met een Palais de glaces, een pizzeria Au regal du Palais, een Idéal Coiffure en Idéal Beauté. Even verderop zijn de themaspullen in de souvenirwinkel niet te tellen: vingerhoedjes, stickers, sleutelhangers, magneten, serviesgoed en kurkentrekkers; overal vind je de afbeelding van de besnorde Cheval in zijn postbodepak, of iets van de contouren van zijn grillige bouwsel.
Al die randverschijnselen staan een ongekunstelde beleving van Le Palais Idéal gelukkig niet in de weg. Eenmaal binnen blijft de rest van de wereld buiten, en kun je opgaan in de eindeloze weergave van Chevals dromen. Er zijn trappetjes, een lange gang, nissen, een terras met uitzicht. Je ziet metershoge figuren gekleed in kiezelbroeken en wasvrouwtjes zo klein als een hand. Sommige stenen mogen gewoon zijn wat ze zijn, wat je er maar in wilt zien; andere heeft Cheval omgetoverd tot een hond voorzien van gekleurde nageltjes, een schaap met een glimlach, een heksachtige vogel. Hij maakte met kiezels ingelegde zuilen, een inktvis, een Zwitsers chalet en middeleeuws kasteel. Een kroonluchter van cement en slakkenhuisjes, wanden en plafonds voorzien van kronkelende ornamenten, uit de muren tevoorschijn komende bedoeïenenkoppen.
Hoe gevarieerd ook, op een gekke manier voelen al die elementen bij elkaar logisch en vormen ze samen een eenheid. Het zal door de organische vormen en het duidelijk waarneembare handwerk komen. Je kunt er een dag rondlopen en dan heb je nog niet alles gezien. Niet omdat het zo groot is: zo’n 26 meter lang en 11 meter breed en hoog. Wel omdat het zo groots is. Vooral na zijn dood kreeg Cheval erkenning. Picasso kwam en zag dat het goed was, Max Ernst liet zich inspireren tot een collage met de titel ‘Facteur Cheval’. Le Palais Idéal wordt inmiddels beschouwd als het enige architectonische voorbeeld van naïeve kunst en werd in 1969 benoemd tot nationaal monument.
De laatst overgebleven verwant van Cheval, zijn achterachterachterkleinzoon, heeft het paleis in 1994 aan de gemeente verkocht. Die zorgt er nu voor dat de toeristentrekker onderhouden en deels gerenoveerd wordt. Want weer en wind eisen hun tol, plantenwortels groeiden de muren stuk.
Tombe
Chevals paleis was af toen hij 76 was. Hij wilde niets liever dan erin begraven worden, maar kreeg daarvoor geen toestemming. Zijn eigen tombe bouwen op de begraafplaats aan de rand van het dorp mocht dan weer wel. Van 1914 (na het sterven van zijn vrouw) tot 1922 was Cheval daarom bezig met het maken van ‘het Graf van de eindeloze stilte en rust’: een ruim drie meter hoge en bijna net zo brede gemetselde fantasie van wederom organisch verstrengelde wendingen, gedecoreerd met schelpen en fantasiefiguren.
Dat grafhuis alleen al geeft aan waarom een mens zich nooit iets zou moeten aantrekken van wat ‘de anderen’ zeggen. Zie al die marmeren platen met daarop voorbedrukte herdenkingstegels. De overblijfselen van ongetwijfeld min of meer gewoon geleefde levens, waarin mensen zogeheten nuttige dingen deden. En dan de plek waar Cheval op zijn achtentachtigste terechtkwam, zijn volkomen authentieke, mysterieuze, intrigerende dodenverblijf.
‘Het is niet de tijd die voorbij gaat, maar wij’, heeft hij ergens in zijn huis gegraveerd. Dat mag dan zo zijn, Cheval heeft door het realiseren van zijn droom iets aan iedereen die na hem komt gegeven, en zichzelf daarmee onsterfelijk gemaakt.