Angela van der Elst

logo-angela-van-der-elst
knollentuin mevrouw onkruid

En toen

knollentuin mevrouw onkruid

Mevrouw Onkruid & haar knollentuin

Tot slot

En toen, na nog tien jaar tuinvreugd zonder erover te schrijven, toen was het ineens voorbij. Nou ja, ‘ineens’: eerst werd mevrouw Onkruid allergisch. Voor els, aan de sloot, en hazelaar, even verderop. Dat was nog tot daaraantoe; dat gekriebel en genies in de vroege lente – pollens!
Spit kwam erbij. Eerst één keer: zó liep mevrouw Onkruid nog het pad te maaien, zó stond ze in een hoek van negentig graden en kon geen kant meer op.
Het ging over. Maar gebeurde een paar zomers later opnieuw. En het jaar erop weer. Mevrouw Onkruid heeft haar verstandige conclusies moeten trekken. Al dat buigen en bukken, rapen en reiken, het tillen en draaien; het was kennelijk te veel voor haar rug geworden. Ook wanneer ze tussen de tuinbedrijven door steeds ging liggen op een matje in het gras of op een melkkrukje zat tijdens het wieden. Zelfs met hulp bleef het te zwaar. Dus.

Maar.
De. Tuin.

Die oase tussen bos en weiland. Met steeds het eerste frêle sneeuwklokje, als voorbode van wat er allemaal nog komen gaat. De ietwat ontstemde hommelkoninginnen, net ontwaakt uit hun winterslaap en driftig op zoek naar voedsel. Het wandelende akeleienveld, de lupines die bewonderende bezoekers trekken. De stapels vuurwantsen bovenop elkaar op precies die ene plant. Meneertje Vink, die doodgemoedereerd op een paar centimeter afstand van mevrouw Onkruid van het vogelzaad zit te eten. De snoepframbozen, het venkelzaad, de reuzenrabarber en het muntbos (voor de limonade).
De wispelturige appelboom – het ene jaar goed voor kilo’s fruit, dan weer niks. Of acht appels, voor de troost; net genoeg voor twee taarten. Een wespspin. De kogeldistel die maar blijft uitdijen en waar een eindeloze hoeveelheid bijen en hommels zich laveloos komt drinken. De vlinderstruik – inmiddels meer een fladderboom. Het overkrokkende ravenpaar. Een wezel, op een dag. En nog eens, met een muisje in z’n bek. Het ree, snuffelend in de compostbak. De statige koningskaarsen, stokrozen en vingerhoedskruiden. Altijd wel ergens een lieveheersbeestje. De geuren, de kleuren, het zoemen, het bloemen.
Er zit geen eind aan, aan wat er te beleven valt. Mevrouw Onkruid kan er zich haar hele leven blijven verwonderen.
Kon. Want die rug. Die moet nog langer mee.
Dus ze zwaait ‘m uit, de zo geliefde prachtplek van groot geluk. Die nu van een andere huurder wordt, want zo gaat dat. Wie weet wat die ermee gaat doen. O jee.
Mevrouw Onkruid haalt haar schuurtje leeg. Dag schoffel, dag schep. Dag hark, dag gieter. Dag kruiwagen, dag gordijntjes. Dag dag dag, ze neemt afscheid na afscheid. Wat is het mooi geweest.
Zij weet: ze komt hier nooit meer terug. In haar hart en hoofd zal de tuin altijd blijven bestaan zoals zij ‘m ervaren heeft: een paradijs op aarde. Wat een voorrecht om daar een tijdje te hebben mogen vertoeven.