Mevrouw Onkruid & haar knollentuin
4 – Zijn wat je doet
Eerste jaar, juli/augustus
Mevrouw Onkruid is een bruut. Per ongeluk. Ze trok een vergeelde aardappelplant omhoog, op zoek naar de opbrengst eronder. Blijkt een kolonie kleine rode mieren precies hier gehuisvest te zijn. Gevolg: tientallen diertjes in rep en roer. Ze rennen heen en weer, al dan niet met een witte cocon in hun pootjes.
Mevrouw Onkruid laat de aardappelen de aardappelen. Ze heeft al genoeg schade aangericht.
Dat blijft lastig. Enerzijds kijkt mevrouw Onkruid met plezier naar de geel bepoederde hommels die aan dansende bloemen hangen. Is ze blij met elke vlinder die haar tuin bezoekt. Aangenaam verrast door de variëteit aan spinnen die onverwacht tevoorschijn komt uit de grond. Bewondert ze het metallic groenblauwe kevertje op een blad, de geavanceerd uitgeruste sprinkhaan die haar met zijn gele speldenknopgrote oogje volgt.
Anderzijds kijkt ze met gemengde gevoelens naar de groene rups die haar broccoliplant aan het opeten is. (Aha. Daarom had die stok met een glimmende cd eraan geen zin. Mevrouw Onkruid verdacht vogels.) Voert ze nog altijd strijd met de naaktslakken. Soms zit er een tot halverwege zijn lijf in de grootste rode aardbei van dat moment.
Misschien verandert mevrouw Onkruid haar tuin volgend jaar in een bloemenzee. Dan zijn de dieren die er leven geen concurrenten meer.
Hm. Dan mist ze wel de geur van tijmblaadjes, de vreugde van oogsten, het eten van zelf verbouwde sla, andijvie, prei.
Het eerste jaar, zegt Buurman, ben je aan het uitproberen. Alles is nieuw. Het tweede jaar doe je dingen anders. Pas vanaf het derde jaar krijg je de tuin een beetje in je vingers. Maar uitgeleerd, nee, dat ben je nooit.
Dat is ook niet erg. Juist de doelloosheid is een zegen. De tuin draait niet om geld, nut of zin. In de tuin gaat het over zijn. Woorden worden overbodig. Je bent wat je doet. Graaf een gat, plant een plant. Wied, schoffel, giet. Oogst. Eet. Dat is alles.
Het uitvoeren van handelingen die al eeuwenoud brengt mevrouw Onkruid in contact met de oma’s van haar oma’s. Ook verbindt het haar met mensen overal ter wereld die voor hun eten afhankelijk zijn van een zelf verbouwd stukje grond.
Ze verbaast zich over de groeikracht van de natuur, die een boom zo vol abrikozen hangt dat de takken ervan scheuren. Over haar courgetteplant, die om de dag een vrucht zo groot als een onderarm af heeft. En over de hoeveelheid zaadjes in een zakje. Als alle spinazie die ze heeft gezaaid opkomt, kan ze er het hele dorp mee voeden.
Buurman vriest veel in. Hij heeft geen tijd om te kletsen vandaag. Bonen plukken moet hij. Daarna doppen, blancheren, in zakjes doen. Hij werkt hard. Voor zijn wintervoorraad. Ook rist hij bessen van de takken. Tientallen kilo’s. Voor door de yoghurt. Of hij maakt er jam van. En sap.
Mevrouw Onkruid heeft een aalbessenstruik achterin haar tuin. Die stond er al. De vogels hebben ‘m met rust gelaten. Dus hangt ‘ie nu vol. Ze plukt en plukt. Om er thuis een taart van te maken. Met veel suiker. Want na een spontaan handje zongewarmde vruchtjes in haar mond weet mevrouw Onkruid: aalbessen zijn zuur. Zeer.