Angela van der Elst

logo-angela-van-der-elst
Paadjes worden plaggen

12 – Paadjes worden plaggen

Paadjes worden plaggen

Mevrouw Onkruid & haar knollentuin

12 – Paadjes worden plaggen

Tweede jaar, november/december

Mevrouw Onkruid, zij gaat verhuizen. Qua tuin. Het overvalt haar zelf ook.
Lang geleden fietste ze door het bos. Tot haar grote verrassing lag er tussen de bomen ineens een volkstuincomplex. Wind, lover, cirkelende roofvogels. Een mooiere plek bestaat niet.
Natuurlijk waren daar geen tuinen vrij, dus kwam mevrouw Onkruid op de wachtlijst terecht. Ze was het zelf vergeten. Tot de dag waarop de telefoon ging: er is een stukje grond beschikbaar, wanneer kunt u komen kijken?
Slik. Iets in mevrouw Onkruid juicht, iets in mevrouw Onkruid schrikt. Er is geen reden om weg te willen uit haar tuin. En ook de planten hebben het er naar hun zin. Zie de vlinderstruik, hoe groot ‘ie groeit zo naast de sloot. Maar wat te doen als er zo’n kans voorbij komt?
Mevrouw Onkruid gaat kijken. En de keuze is gemaakt. Deed zij dat zelf? De bostuin gaat het worden.
Ook al is er geen twijfel, dat betekent niet dat een feeststemming overheerst. Want een nieuw begin betekent ook altijd ergens een einde. Letterlijker kreeg mevrouw Onkruid afscheid, een vorm van ontwortelen, nooit. Haar oude tuin – ineens spreekt zij van een oude en een nieuwe – moet zwart ingeleverd worden. Dus weg met het aardbeienveld, de vrolijk woekerende Oost-Indische kers, het Sint-Janskruid en de kaardenbollen. Au.
Sommige groeisels kunnen meeverhuizen. Iets van de uitgedijde smeerwortel. Een stukje van de vrouwenmantel en wilde geranium. De geurenstruiken.
Buurman neemt haar kruisbes over. En de artisjok. Hij kan het niet geloven dat ze gaat. Waarheen dan, en waarom?
Mevrouw Onkruid neemt hem mee. Kijk. Daarom.
Buurman ziet het. En begrijpt. Misschien komt hij ook wel naar hier, ooit, zegt hij. Wie weet.
Ondertussen werkt mevrouw Onkruid zich in het zweet. Haar mooie graspaadjes heten nu plaggen en van meneer Tuinbeheer moeten ze twee steken diep onder de grond. Dat valt nog niet mee. Gras is zwaar. En koppig. Gaande de uren verbaast mevrouw Onkruid zich over het spul. Want wat is dat eigenlijk, gras? Iets groens wat sprietig omhoog groeit? Maar ze ziet zoveel verschillende vormen: smal, breed, scherp, zacht. Met zaadjes, met halmen, donker van kleur of juist licht. Allemaal gras?
Woorden zijn handig om het ergens over te kunnen hebben. Maar ze zeggen niks over de dingen zelf. (Hoewel: brandnetel doet zijn naam eer aan. Dat woord blijft mevrouw Onkruid bij zolang haar armen en handen venijnig jeuken. Wraak van de tuin?)
Dan ziet mevrouw Onkruid iets anders. Iets wat ze zelf in de grond heeft gestopt maar vergeten was. Een knolselderij. Omdat ze er zo’n lekker recept over gelezen had, onder de noemer ‘groenten van toen’. Daarmee gaat ze haar laatste maal uit deze tuin maken.
Het werk is gedaan. Mevrouw Onkruid kijkt naar de zwarte aarde en bedankt haar tuin voor de vele uren van geluk die ze hier heeft mogen ervaren. Voor het openen van haar ogen voor het wonder dat zich voortdurend aan ons presenteert, maar waarvoor je de tijd en rust moet nemen om het te leren zien.
Dag vijgenboom. Dag kikkers. Dag Buurman.
Mevrouw Onkruid lijkt Pipo wel. Ze zet rozemarijn en lavendel op de achterbank, munt mag voorin. En rijdt een auto vol geur van de ene plek naar de andere. Op naar het bos.