Mevrouw Onkruid & haar knollentuin
22 – Vakantie vieren
Vierde jaar, juli/augustus
Mevrouw Onkruid viert vakantie. Soms een paar uur, soms een hele dag, in elk geval zo vaak zij kan. Zo namelijk voelt het in haar tuin: als op vakantie zijn. Het begint al met de reis ernaartoe, op de fiets met een mand proviand over de hei, door het bos. Wegen met auto’s laat mevrouw Onkruid achter zich, gaande het pedalen wordt het rustiger en stiller om haar heen, tot groen overheerst.
Elke keer weer veert ze op wanneer dat ineens onderbroken wordt door de oase van kleuren die het volkstuincomplex in de zomer is: rood, geel, oranje, paars, wit, blauw; iedere dag hebben zich nieuwe bloemen geopend, in nieuwe vormen en met nieuwe tinten.
Het openen van de deur van haar schuurtje is als het betreden van een vakantiehuis: het ruikt er anders dan thuis, is klein en minimaal ingericht. Hier staat niks te veel, een verademing.
Vervolgens maakt mevrouw Onkruid altijd eerst een begroetingsrondje door haar tuin. Hoe staat alles erbij, in vergelijking met hoe ze het achterliet? Al is dat vaak maar een nacht geleden.
Soms komt mevrouw Onkruid met een plan naar de tuin, een voornemen, maar ter plekke gaan de dingen meestal anders. De tuin vertelt haar wat er gedaan moet worden. En mevrouw Onkruid, zij voegt zich, dat voelt op een of andere manier logischer dan dat zij voortdurend haar wil oplegt aan een plek die zich zonder haar ook prima redt.
Natuurlijk, wanneer mevrouw Onkruid wegblijft woekert de een vlijtig voort en delft een ander dus het onderspit. Maar toch: de enige die zich daar druk om maakt, is mevrouw Onkruid. En juist dat druk maken, daar wil ze van af, en de tuin is daar een uitstekende oefenruimte voor.
Zo betrapt mevrouw Onkruid zich nog altijd op haast, een rusteloosheid die haar gedurende de uren over de paden jaagt, zodat ze soms een hele dag vergeet te kijken naar de lucht en koeien, vergeet te luisteren naar de vogels en bijen, vergeet te proeven van wat er onderweg zoal aangeboden wordt: kruisbessen, frambozen, venkelpluimen. Geen tijd, ze moet door door door.
Hoewel het werk haar handen en voeten hier en nu houdt, is dat voortdurend woelen in haar hoofd een vorm van daar en dan zijn: straks, wanneer alles af is, dan zal ze zitten en zien. Hier waarlijk zijn. Maar eerst…
Het tempo van een maatschappij die zichzelf doldraait, zit ook in mevrouw Onkruid. Er is nu eenmaal altijd meer niet gedaan dan wel. En precies daarom gaat ze zo vaak ze kan op vakantie. De tuin is onderdeel van haar genezing. Hoewel ze niet of nauwelijks op de hoogte is van de medicinale werking van de planten die haar hier omringen, voelt ze: de tuin heelt. Hij doet haar goed, en wie haar daar bezoekt. De een is verrukt over de vorm en grootte van snijbietbladeren (‘Het lijken wel mouwen!’), de ander plukt een boeket klaprozen dat zich thuis pas zal openen, een derde wist niet dat dat bestond: meirapen.
Geluk is niet iets wat je oppot of alleen voor jezelf kunt (en wilt) houden. Mevrouw Onkruid voelt dat hoe meer zij het leeft, haar geluk, hoe meer het zich verspreidt; het effect van haar vakantievieren is besmettelijk. En met de overtuiging dat van zulke infectiehaarden de wereld er nog wel wat meer kan gebruiken, wuift zij de innerlijke stem die haar een lapzwans noemt, weg.