Mevrouw Onkruid & haar knollentuin
21 – Een wei vol Aagjes
Vierde jaar, mei/juni
Kijk, Mel Ganzevoet, zegt de tuinbuurjongen. Mevrouw Onkruid kijkt. Ze verwacht een Duckstad-achtige figuur over het pad te zien aanwaggelen. Maar al wie ze ziet: geen Mel.
Ze kijkt naar haar buur. En volgt zijn vinger die wijst. O, naar de grond. Melganzevoet blijkt een plant, met mat uitgeslagen blad en lichtgroene bolletjes als bloem. Onkruid, want het groeit als een razende en in grote getale. Maar Mel is de moeilijkste niet, het laat zich makkelijk en zacht verwijderen.
Daarin verschillen planten onderling zeer. Bij de een breekt steevast de stengel af, de ander blijkt verbonden met een meterslang wortelstelsel, een volgende zit vast aan een punt diep omlaag.
Het frappeert mevrouw Onkruid iedere keer weer en iedere keer meer, hoeveel gezichten haar tuin heeft. Hoe eindeloos hij is. Hoe ze erin kan reizen en hoe er altijd onontdekte gebieden blijken te zijn. Ook al is dit een overzichtelijke hoeveelheid grond op de schaal van aarde.
Het komt door de verandering, de enige constante hier. Tegelijkertijd is geen enkele verandering permanent. Wanneer mevrouw Onkruid een kaart zou maken van haar tuin, diende ze deze elke dag aan te passen. Want hier stond eerst niks, nu groeit er lavas met de snelheid van pompoenranken, maar dan omhoog. De druiventak leek lang dood maar heeft ineens knoppen en blad. En dan alle bloemen, ooit geplant door de vorige huurster. Mevrouw Onkruid weet niet hoe ze heten, maar zodra ze er waren, waren hommels en bijen er ook, alsof ze hadden zitten wachten op de bloei. Het gevolg: een zee van zoemen.
Verkenningstochten uitvoerend over haar terrein via de zich stap voor stap vormende paadjes, neemt mevrouw Onkruid onderweg zo nu en dan een hapje. Voorproefjes zijn het, op kabouterformaat: een miniradijs, een raapsteelblaadje, een snijbietbegin. Het is elke keer een verrassing wanneer zoiets kleins al zo sterk smaakt.
Al doende lijkt mevrouw Onkruid steeds meer op haar tuin. Tussen haar tanden knarst zand, haar handen en voeten zijn zwart. Een slok nemen uit de sloot lijkt nu verre van raar.
De koeien, die zullen er wel van opkijken, even, tijdens hun grazen of pootjebaden. Ze houden haar de hele dag gezelschap, dichtbij of veraf. Mevrouw Onkruid wist niet dat er zoveel beweging zat in een kudde. En ritme. Allemaal lopen. Allemaal liggen. Allemaal malen.
Of allemaal kijken. Wanneer een tuinbuur even verderop gaat maaien, ontstaat er beroering. Alle koeien willen dit zien. Op een sukkeldrafje komen ze naar de slootkant waar ze op de tenen van hun hoeven gaan staan. Dit blijven ze doen zo lang het maaien duurt. Een weiland vol Aagjes. Hun staarten zwaaien vliegen weg, zo nu en dan geeft iemand een ander een kopstoot of lik, of klinkt een binnensmonds geloeide boe.
Mevrouw Onkruid is ondertussen een stuk oninteressanter, met haar stille geschoffel en gewied, haar zaaien en het spannen van touwtjes, haar oogsten van rabarber en bieslook en maggikruid. Haar liggen in het gras, haar volgen van zwaan, eend en meerkoet. Haar verlangzamen.
Voor vertrek knipt ze bloemen, voor thuis in de vaas. Het wordt een bos met paardebloem, margriet en viooltjes. De reis gaat per blik met daarin slootwater. Welke bloem dit verdraagt en welke niet, blijkt na het schikken. De ene staat lang fier rechtop, de andere kwijnt direct weg. En wat zwemt daar tussen de stengels? Iets uit de sloot. Maar wat? Misschien heeft het een naam die een watervariant is op Melganzevoet. Zou het Bootsmannetje zijn?