Mevrouw Onkruid & haar knollentuin
20 – In de overgang
Vierde jaar, maart/april
Mevrouw Onkruid is in de overgang. Net als alles en iedereen om haar heen. De overgang van winter naar lente, van koud en ogenschijnlijk dood naar warm en barstensvol leven. De lavendelstruiken zijn nog dor, het appelboompje heeft kleine knoppen, de frambozenstengels staan al vol in blad. Er zijn paardebloemen, elke keer meer, lupine meldt zich, evenals de minuscule beginblaadjes van Oost-Indische kers. Niets gaat gelijk op, er is nergens een pijl op te trekken. De ene dag gaat mevrouw Onkruid naar haar tuin en staat ze na een uur te scheppen in haar shirt met korte mouwen, de volgende dag jaagt een ijzige wind haar met dezelfde vaart weer weg als waarmee zij gekomen is.
Mevrouw Onkruid heeft haar nieuwe tuin inmiddels deels ontgonnen. Er ging al radijszaad in de grond, en zaad van meirapen, de eerste snijbietblaadjes komen op, en die van komkommerkruid. Bamboestokken markeren de lijnen waartussen rode en gele uien en aardappelen zich onder de grond bevinden, met een soort landschapskunst tot gevolg. Diezelfde noemer gebruikt mevrouw Onkruid voor de horizontaal gestapelde takken en takjes aan de zijkant van haar erf. Ze hoopt er schuil- en nestplekken voor muizen, vogels en wie hier verder leeft maar nog niet gezien is, mee gecreƫerd te hebben.
Een ander tuindeel is nog woest. De brandnetels, altijd weer brandnetels, roeren er zich. Mevrouw Onkruid verwijdert ze inmiddels steevast met haar werkhandschoenen aan, de tintelingen in haar vingers verloren hun bekoring als herinnering aan het zijn in en met de tuin toen ze langer dan een dag bleven duren.
Hoewel er genoeg te doen is, en altijd blijft natuurlijk, is deze tuin anders van karakter dan die waar ze eerst zat. Die paar meters, de ligging en het uitzicht maken het verschil tussen een werktuin en een tovertuin. Wonderen zijn er overal, dat is geen nieuws, maar hier, aan de sloot, vertelt de tuin andere verhalen. Het bamboe ruist ze aan het gras, waarna de sprietjes ze verder fluisteren, tot het rondzingt tussen al het groen. En bruin. (En paars. En geel. Verrassingsbloemen uit bollen.)
Het geritsel lokt mevrouw Onkruid vandaag naar het water. Daarin ligt een blad op de bodem. Ze kijkt nog eens goed. Het is een blad met een pootje. O. Iets anders dus. Mevrouw Onkruid pakt een stok en haalt het gedachte blaadje omhoog. Onderweg vertoont zich de ware gedaante: dit is een muis. Was een muis. De sluierachtige overblijfselen geven bewogen door het water een glimp van wat eens vol actie en avontuur was: een rug, een hoofdje, tanden, een lange staart. Het verschil tussen leven en dood is soms een onopgemerkt plonsje.
Aan tuinieren komt mevrouw Onkruid nauwelijks toe. De omgeving trekt haar steeds uit haar plannen, er is zoveel te zien, te horen, te beleven. En dan is er ook nog zo nu en dan het cadeau van de zon die een gat in de wolken vindt, waarna een golf warmte haar overspoelt. Weer een middag niets gedaan.
Maar echt niks doen, bestaat dat wel? Zo lang iets of iemand leeft? In een kale boom gebeurt ook van alles, al die wintermaanden lang.
Hoe vaker mevrouw Onkruid zich onderdompelt in de tuin, hoe diffuser alles wordt. Behalve dan deze overgang van het ene seizoen naar het andere, die manifesteert zich duidelijk.
Mevrouw Onkruid knipt wat eerste oogst: rabarberstengels en bieslooksprieten. Nog geen volwaardige maaltijd, maar het prille begin van een eettafel vol tuin is gemaakt.