Mevrouw Onkruid & haar knollentuin
19 – Tuin, huis en keuken
Vierde jaar, januari/februari
Mevrouw Onkruid mist de tuin. Natuurlijk, hij is er nog wel, maar zij nauwelijks, daar, nu het winter is. Het is te koud of te nat en behalve terugkijken en vooruitzien heeft ze er weinig te doen. De enige bloemen die er zijn, zijn ijsbloemen, op de ramen van het tuinhuis.
Missen is mooi, vindt mevrouw Onkruid. Omdat het een vorm van liefde is. Die manifesteert zich ook in haar oogst. Met elke ui die mevrouw Onkruid thuis van haar balkon naar binnen haalt, die ze schilt, wast en snippert (en waarboven ze huilt), denkt ze aan de tuin. Aan alles wat voorafging. Het netje gevuld met kleine plantuien dat klaar hing in de schuur. Het vroege voorjaar waarin de bolletjes de aarde in gingen. De groene puntjes boven het zand een paar weken later. De puntjes die sprieten werden, steeds hoger, steeds groter, tot de vuistgrote uien zichzelf boven de grond leken uit te werken: kijk dan, hier zijn we, klaar voor de volgende stap. Het oogsten van de uien, het drogen in de zomerzon. Eerst liggend op een omgekeerde krat, later geknoopt aan hun eigen groen opgehangen aan een stellage gemaakt van bamboestokken. (Heel mediterraan, vond mevrouw Onkruid.) En toen, op een dag, gingen ze, vele kilo’s zwaar, in de fietsmand mee naar huis. Om daar verder te hangen aan balkonmuren, tot het tijd was voor uiensoep, of uientaart.
Eten begint zoveel eerder dan bij die hap naar je mond. Ook daar is geen begin en geen einde. En alles en iedereen werkt mee: zon, maan, wind en regen. Moeder Aarde, Vader Tijd, mensenhanden.
Op een dag van vorst is mevrouw Onkruid toch weer eens gegaan, naar haar tuin. Een pindaslinger mee voor in de appelboom, en de doos met zakjes zaad voor dit nieuwe jaar. Meirapen, Juffertjes in ’t groen, pastinaak en postelein; oog in oog met de met wit bedekte aarde lijkt het nog zo ver weg voordat mevrouw Onkruid ermee kan spelen. Is zij tot die tijd iets kwijt van zichzelf? Is dat het gemis?
Met stramme stappen loopt ze over het bevroren pad. Haar lichaam is gewoon materiaal, realiseert zij zich, en net als al het andere altijd onder invloed van weer en wind. Het gevoel en gebruik ervan veranderen, bijvoorbeeld, door kou.
Ze leest de sporen die dieren, nu zichtbaar, rond de opkomende rabarber hebben achtergelaten: poezenvoeten naast vogelpootjes. Hoe liep dat af?
Dan klinkt er ‘tjilp’. En weer. Roodborstjes, koolmezen en een merel hebben de nieuwe voorraad eten ontdekt. Kennelijk is mevrouw Onkruid sinds haar arriveren hier inmiddels voldoende afgestemd op de harmonie van de tuin om als onderdeel ervan te kunnen worden ervaren. Met andere woorden: de vogels komen dichterbij. Mevrouw Onkruid is zo stil als ze kan.
Stilte betekent niet het einde van geluid. Stilte is een begin, een deur naar een andere ervaring van de wereld, waar communicatie eerder lijkt te bestaan uit aanwezigheid en trillingen dan vocabulaire.
En natuurlijk tjilp, zoals de durfal roodborst zegt, in de deuropening van het tuinhuisje.
Mevrouw Onkruid hoort hem, wat iets anders is dan hem verstaan. Daarvoor moet ze gewoon nog veel vaker hier zijn. Zomer en winter. Ook al bevriezen haar tenen in haar rubberlaarzen. Maar wie gaat er nu op moonboots naar de tuin?