Mevrouw Onkruid & haar knollentuin
14 – Muurbloemen
Derde jaar, maart/april
Wie gaf de dingen hun naam?, zo vraagt mevrouw Onkruid zich af. Dat komt: zij heeft een toverhazelaar gekocht. Om de bloem, een soort sprietig geval, bloeit als het nog net winter is. Maar ook om hoe hij heet; een toverhazelaar, wie wil die nu niet in de tuin? Kom maar op met je kunsten.
Mevrouw Onkruid denkt aan vroeger. Op een dag waren er mensen. Die maakten geluiden. Gingen wijzen, het met elkaar ergens over hebben. Een boom werd een boom. Maar waarom een boom. En niet een prat? Of een klu?
Eens kreeg mevrouw Onkruid een etymologisch woordenboek. Daarin had zij gehoopt de oorsprong van de taal te vinden. Maar zo’n boek bestaat niet. Waar sinds wanneer waarom bepaalde woorden bestaan, dat weet niemand.
Een wonder is het, vindt mevrouw Onkruid. Al die verschillende mensengeluiden waar op een dag ook nog tekens bij verschenen. En dat allemaal gevangen onder de simpele noemer ‘taal’.
‘Zaad’, nog zo’n simpel woord. Een soort eerste zichtbaar begin der dingen. Verleid door wat iets worden kan, heeft mevrouw Onkruid een forse voorraad zakjes zaad ingeslagen. Als ze ze openmaakt, is er niet één zaadje hetzelfde. Zo is er zaad als steentjes (spinazie), als gedroogde appeltjes (Oost-Indische kers), als de ruggenwerveltjes van een muis (snijbiet). En meer. Weinig is zo leuk als een greppeltje graven, de grond besproeien, er op enige afstand van elkaar zaadjes in laten vallen, zeggen dat het goed komt, afdekken met een laagje zand, weer besproeien en de gelegde lijn markeren met twee stokjes en een daartussen gespannen stuk touw.
Mevrouw Onkruid gaat er op haar hurken naast zitten, haar ogen gericht op de grond. Ze kijkt haar zaaisel omhoog, wil graag zien wat het wordt. Maar wanneer zie je nu ooit iets groeien? Groei heeft een tempo dat zich aan onze waarneming onttrekt. Het gebeurt, maar niet terwijl we kijken. Pas als we weggaan en na een tijdje terugkomen, zien we een verschil.
Wat is er allemaal nog meer wat ons ontgaat? Want als onze ogen iets niet registreren, wil dat niet zeggen dat het er niet is. Hoe klein kun je kijken, hoe groot kun je zien? Microscopen en telescopen zijn leuke dingen maar markeren een grens die buiten ons niemand kent.
Mevrouw Onkruid wordt uit haar overpeinzingen gehaald door gekriebel op haar arm. Daar zit een beestje. Iets met vleugeltjes, zo klein dat ze nog maar net binnen het gezichtsveld vallen. Dat zoiets kleins zo kriebelt, hoe kan dat? En wat is dit? Heeft iemand zich ooit over deze soort gebogen, het gedetermineerd, een naam gegeven? En hoe het diertje te verwijderen – oogjes, pootjes, vleugels en voelsprieten, alles erop en eraan – zonder het te vernielen?
Mevrouw Onkruid staat op en wappert zachtjes. Het vliegje vliegt. Hoe redt het zich, in deze grote wereld? Natuurlijk net als het net gezaaide komkommerkruid, dus zonder de (voorlopig verdere) bemoeienis van mevrouw Onkruid.
Dat geldt niet voor de muurbloemen. Die zitten nog als zaadjes in een zakje. De tuin heeft geen muur. Maar de houtje-touwtje afscheiding tussen haar grond en die van de buren lijkt mevrouw Onkruid ook een prima plek om te groeien.
Mevrouw Onkruid wist het niet, dat muurbloemen behalve verlegen meisjes ook echte bloemen zijn. Wat of wie was er eerst? Hoe dan ook, ze ziet uit naar hun bloei.