Mevrouw Onkruid & haar knollentuin
3 – Groei is stil
Eerste jaar, mei/juni
Buurman heeft een kas. Een kas is als een klein kind. Heeft veel aandacht en verzorging nodig. Meer nog dan een tuin. Daarin valt het water vanzelf. Althans, als het regent. Buurman is op vakantie. Daarom gaat mevrouw Onkruid minstens om de dag, vaker dan normaal, naar de tuin. Om te gieteren. Het water schept ze uit de sloot of uit een van de twee regentonnen die Buurman heeft geplaatst.
In de kas is het tropisch. Dus planten groeien er in recordtempo. Je kunt het bijna zien gebeuren. Komkommer, aubergine en tomaat: de bloemen zijn niet te tellen. Net als de vruchten die daarop volgen. Tegen een kas valt niet op te eten, weet mevrouw Onkruid na een komkommer per dag. Gelukkig kan ze ook iets uitdelen. Tijdens de Open Dag. Passanten vragen of het niet veel werk is, zo’n tuin.
Tja.
Ja. Het is veel werk. Zeker een keer per week moet mevrouw Onkruid naar haar tuin. Om te wieden, te schoffelen, omgevallen bonenstokken recht te zetten, slakkenkorrels te strooien. En meer. Is dat erg? Nee, vindt mevrouw Onkruid. Elke keer weer is het aankomen in de tuin een verademing. Letterlijk. Hier gelden andere wetten. Verdwijnt kloktijd.
Groei is stil. En daar wordt mevrouw Onkruid ook kalm van. In wat voor toestand ze ook arriveert.
Dus ja, een volkstuin hebben betekent meer dan er in maart wat zaad rondstrooien en in september komen oogsten. Maar alle uren die mevrouw Onkruid in de grond stopt voelen niet als een verlies. Haar tuin is een investering. In alle opzichten. Hij verrijkt. Er gaan hele werelden open in dit ene hoekje van planeet aarde.
Zo brengt mevrouw Onkruid sinds de dagen voorzichtig lengen soms ook een avond in haar tuin door. Terwijl ze de uien passeert dringt een geluid tot haar door. Iets wat ze al eerder hoorde, maar niet bewust registreerde. Een soort zacht gefluister, een ritselen. Mevrouw Onkruid bukt. En ziet een andere wereld. Die van de slak. De naaktslak. Tientallen bruine, blote lijfjes glijden over de groene stengels van haar uienplanten, ondertussen kleine hapjes nemend. Smak, smak, smak. Zo’n klein mondje, en daar dan zo’n geluid mee maken. Mevrouw Onkruid is geïmponeerd. Vies, dat vindt ze het ook. Maar dat is het probleem niet. Elk dier krijgt iets viezigs als je er tientallen tegelijk van ziet.
De slakken eten haar planten. Dat wist ze al, daarom strooide ze korrels. Nu ziet ze wie ze daarmee vermoordt. Ook al lijkt het van de oplossingen die Buurman suggereerde de meest diervriendelijke – bekertjes met bier ingraven, doorknippen, of de blauwe hagelslagachtige korreltjes neerleggen die de slakken prefereren boven blaadjes -, wie geeft haar eigenlijk het recht dit te doen?
Zucht. Mevrouw Onkruid weet het. Elke stap die zij in dit leven zet, elke ademtocht, heeft de dood of op z’n minst ontregeling van andere vormen van bestaan, zichtbaar en onzichtbaar, tot gevolg. Daar doe je niks aan.
Ze kiest nu voor de makkelijkste weg. Haalt de door slakken zo geliefde planten uit haar tuin. Het gevolg: na de eerste zomerse dag van het jaar fietst mevrouw Onkruid naar huis met een mand vol uien. Vreemd. Uiensoep heeft ze altijd met de winter geassocieerd.