Mevrouw Onkruid & haar knollentuin
27 – Dierendag
Vijfde jaar, mei/juni
Het is de dag van de vreemde dieren. Maar dat weet mevrouw Onkruid pas veel later, lang nadat ze aangeraakt door allerlei weer wegfietst, op weg naar informatiebronnen waarmee ze een en ander hoopt te kunnen duiden.
Het begon in de achtertuin. Daar is een klein grasveld, grenzend aan de sloot, tegenover de koeien. Mevrouw Onkruid liep er blootsvoets, zoals zij bij voorkeur doet. Om het gevoel van sprietjes, van zand onder haar zolen; er zit niks tussen haar en de ervaring. En toen, toen stapte zij op iets vreemds. Iets zachts, iets warms, iets nooit eerder gevoelds. Niet onaangenaam, maar de onbekendheid ervan deed mevrouw Onkruid haar voet toch snel heffen.
Op de grond ontrolde zich, eveneens in hoog tempo, een slang. Er klonk een sis, de rol werd sliert en spoedde zich naar het water. Een slang. In Nederland. In haar tuin. Onder haar voet. Mevrouw Onkruid wist het niet, dat hier slangen waren. Ze inspecteert haar enkel op een beet, maar nee, niks, geen wond. Alleen (noem dat maar ‘alleen’) de herinnering aan de sensatie van de aanraking. Haar bonzend hart getuigt ervan, van de reactie van haar instinct.
Thuis zal zij opzoeken welke slangensoort dat is, die kennelijk graag in haar tuin verpoost. En of hij gevaarlijk is. Voor mensen.
Hierna duurt het een tijdje voordat niet meer elke plant of elk diertje dat haar in het voorbijlopen beroert tot nieuwe schrik leidt. En mevrouw Onkruid besluit om voorlopig haar slippers aan te trekken. Voor je weet maar nooit.
In het huisje staat een tuinpaar. Oud, vies, kapot, zo heeft mevrouw Onkruid het graag. Ze pakt ze, legt ze links en rechts op de grond en
Huh? Wat zit ertussen? Iets als een vogelbekdier, maar dan veel kleiner, zo groot namelijk als een pink, en zonder snavel. Of beter: iets totaal anders, maar net als dat is het een samengesteld wezen; kop en lijf en poten lijken allemaal van een andere soort te komen. Is het een insect? Een krekel met graafklauwen en een helm op?
Hoe dan ook, het wil weg, het zoekt een vluchtroute tussen de voegen van de stoeptegels van de schuurvloer. Mevrouw Onkruid helpt het verrassend zware en zachte beestje met een stukje karton naar buiten, waar het zich ijlings in de grond verstopt.
Thuis zal ze leren dat het hier een veenmol betreft, een zeldzaam insect, met inderdaad molachtige neigingen en dito uiterlijke kenmerken. Een wortelknager, en daarom niet geliefd bij tuinders. Een diertje dat zowel kan lopen, graven, zwemmen, duiken als vliegen. Tja, dan is zo’n gevarieerde en geavanceerde uitrusting ook wel nodig. En de slang, zij vermoedt dat het een ringslang is, die zowel ter land als te water leeft. Zijn giftanden zijn klein en zitten te ver achter in zijn bek om een mens te kunnen schaden. (Een adder, dat is dan weer andere koek, maar die zag mevrouw Onkruid gelukkig niet. Denkt ze. Hoopt ze.)
Zo. Een tuin met een slang en een veenmol dus. En dat terwijl ze alleen maar wat bessen en aardbeien kwam plukken. Een prei kwam oogsten, en een kropje sla. Er lijkt geen eind aan wat zij hier beleven kan. En ze hoeft er niks voor te doen, alleen maar aanwezig te zijn en te ervaren wat zich voordoet. Maar voortaan wel op slippers. Eén keer zulk direct contact met een slang is genoeg. Voor beide partijen.