Mevrouw Onkruid & haar knollentuin
24 – Schoffeltherapie
Vierde jaar, november/december
Ineens is het koud en is alles anders. De tot in november uitbundig rankende en bloeiende Oost-Indische kers is na de eerste nacht vorst veranderd in lange, slappe, bleke draden. Het lijkt wel spaghetti voor reuzen. Die ene graad onder nul was ook voldoende om de dahlia die nog vol blad en knoppen was onherkenbaar te maken: alsof er soepige zeewier aan een paar takken is blijven hangen.
De zomer is nu definitief voorbij, het zal weer maanden duren voordat er bijen te horen zijn en vlinders te zien. Ook de libelles zijn van de ene op de andere dag verdwenen. Mevrouw Onkruid denkt terug aan het exemplaar dat onlangs op haar been landde, toen zij even in een stoeltje aan de slootkant was gaan zitten. Grootoog kauwde op iets kleins en zwarts wat half in en half uit zijn mond (mond? bek?) hing. Hij verloor een deel en dat viel op mevrouw Onkruid’s broek. Spartelend.
Ha, natuur; daar houdt mevrouw Onkruid toch zo van? Welnu, hier heeft zij het: een deels afgekloven insect en een gretig etende libel. Het herinnerde haar aan het tafereel dat ze weken eerder zag: een voor zijn leven vechtende langpootmug die tegen een kleverige spinnendraad was aangevlogen en vast zat. De eigenaar van de val kwam in hoog tempo achtvoetig aanlopen om deze buit van formaat snel in te wikkelen.
Moest mevrouw Onkruid de mug redden? Maar daarmee misschien de spin van honger laten sterven? Maakt haar getuige zijn van deze drama’s haar tot medeplichtige, of medeverantwoordelijk voor de afloop? Wie of wat is zij hier? Hoe weet ze wat beter is? En voor wie?
Een van de grote waarden van de tuin is ruimte. De ruimte voor zowel de grote vragen als het concrete werk. Want mevrouw Onkruid weet het niet, de antwoorden, en dan is het fijn om met een stuk gereedschap in haar hand gewoon iets praktisch te gaan doen. Schoffeltherapie, zo noemt zij dat ook wel.
Maar voorlopig zal ze het daarzonder moeten stellen. De tuin gaat slapen, en mevrouw Onkruid dekt de grond toe met een voedzame deken van mest. Zij heeft hiervoor een diepte-investering gedaan: zij kocht een kruiwagen. Een groot ding, een duur ding, heel officieel. Alsof er nu iets serieus begonnen is, alsof zo’n investering verplichtingen schept.
Mevrouw Onkruid merkt ook aan andere dingen dat haar tuinleven verstrekkender wordt, intensiever aanwezig blijft wanneer de dagelijkse lente- en zomergang voorbij is. Ze heeft knoppen van de Oost-Indische kers ingemaakt en heeft theeplannen met het venkelzaad. Ze fantaseert over manieren om volgend jaar ook in de winter zelfvoorzienender te zijn. Wat komt er bij kou nog van het land? Hoe deden mensen dat vroeger, zomeroogst bewaren zonder ijskast en vriezer?
Haar volkstuinieren heeft zich in een paar jaar van een met moeite verworven en zichzelf toegestane liefhebberij ontwikkeld tot een belangrijk onderdeel van een veranderende manier van leven. Ze is dankbaar voor iedereen die voorafging en uitzocht, ervoer wat eetbaar is en wat niet. Wat giftig, wat gezond. Tegelijkertijd lijkt het alsof zij zelf opnieuw uitvindt hoe een mens dat doet, zichzelf voeden met wat een wereld zonder winkels biedt.
Leeft mevrouw Onkruid hierdoor in zekere zin terug in de tijd? Misschien. Maar dan wel op een luxe manier, want afhankelijk voor haar overleving is zij niet van de tuin. En gelukkig kan ze na een paar uur in de kou terug naar een warm huis. Een salontuinierster, dat is mevrouw Onkruid. En waarom ook niet? Waarom ontberen zolang het niet hoeft? Niemand weet wat er nog komen zal.