Angela van der Elst

logo-angela-van-der-elst
Je plaats kennen

18 – Je plaats kennen

Je plaats kennen

Mevrouw Onkruid & haar knollentuin

18 – Je plaats kennen

Derde jaar, november/december

Mevrouw Onkruid wil er geen gewoonte van maken, maar zij is opnieuw verhuisd. Minder ingrijpend dit keer, slechts een meter of wat verderop. Van een tuin omringd door tuinen, naar een tuin aan de sloot. Met daarachter een weiland dat vele voetbalvelden groot is. Daarin staan mevrouw Onkruid’s nieuwe buren: koeien. Een paar hebben al gekeken naar wat zij zoal deed, daar aan de overkant. Soms klonk er een vragende, binnensmonds gehouden loei.
Mevrouw Onkruid kan haar geluk niet op. Met een tuin aan het water gaat er een wereld open die ze herkent van haar plek op het vorige complex en waarvan ze niet wist dat ze ‘m zo gemist had. Er springen weer kikkers weg voor haar voeten, er snateren weer eenden, er ruist weer riet.
Nog een bof: de nieuwe tuin heeft een appelboom. In de kale wintertakken scharrelen koolmeesjes terwijl een merel de grond op wormen inspecteert. Mevrouw Onkruid heeft de houten tegelpaadjes die er lagen verwijderd, evenals het eronder liggende anti-worteldoek, dus nu ligt er allerlei eetbaars bloot.
Het is een verrassing wat deze tuin verder zal geven. Veel bloemen, vermoedt mevrouw Onkruid, afgaande op de kale dorre stengels die vanuit laag gebladerte hoog de lucht in steken. Maar hoofdbewoner hier is de brandnetel. Alles wat mevrouw Onkruid er boven aarde van ziet, ligt ook op en onder de grond. Uren is ze bezig met het losrukken ervan, het stukknakken en aanstampen. Om een dag later nog steeds prikkende handen te hebben, ondanks de handschoenen die ze gedragen heeft.
Eigenlijk gek. Al die moeite. Want ook brandnetel kun je eten. Waarom laat mevrouw Onkruid deze planten niet gewoon staan?
Oké, van een deel zal ze soep koken. Maar veel moet toch wijken; het geprik verhindert het gedachteloos dwalen door de tuin wat mevrouw Onkruid nu eenmaal graag doet. Ze wil niet alert hoeven zijn, althans, niet op die manier.
Bij de nieuwe tuin hoort ook een schuurtje. Het is dat je het terrein na zonsondergang moet verlaten, anders had mevrouw Onkruid hier allang gewoond. Voor ze het wist had ze gordijntjes genaaid en een kussen en deken meegenomen. Was ze thuis.
Maar al die spullen wezen haar weer fijntjes op haar plaats. Want de paar uur per week die mevrouw Onkruid hier besteedt, staan in schril contrast met de tijd die allerlei dieren er doorbrengen. Zij leven hier. Het is hun tuin. Hun schuur. Meestal.
Mevrouw Onkruid ziet het aan de slakkensporen over haar kussen, aan de vogels die verschrikt opfladderen als zij over de paden beent. En wie at toch het oranje besje uit het fraaie, broze geraamte van de Chinese lampion op de vensterbank?
Dan ziet mevrouw Onkruid het: muizen. Hun keuteltjes verraden hen, maken ineens de pootjes zichtbaar die tijdens haar afwezigheid razendsnel door het openstaande potje vol stokrooszaadjes moeten zijn gegaan, met een chaos tot gevolg. Zij waren het dus, die de keramiekscherfjes in het raamkozijn verplaatsten.
Het is een oefening in nederigheid, vindt mevrouw Onkruid. In meebewegen met wat is in plaats van haar mensenwil eraan opleggen. Zoals het vroeger ook ging, voordat land gecultiveerd en bebouwd werd, toen mensen nog plukkend en rapend door de velden trokken.
Helemaal teruggeven aan de natuur zal mevrouw Onkruid haar tuin niet. Maar erin streven naar harmonie, dat wel. Haar best doen voor een samenspel, zoals het ooit ook begonnen is.