Mevrouw Onkruid & haar knollentuin
17 – Het leven laten leiden
Derde jaar, september/oktober
September en oktober, het zijn mevrouw Onkruid’s lievelingsmaanden. Alleen al qua licht. Hoe de zon opkomt, en de maan, hoe de zon weer ondergaat. Hoe de wereld ’s ochtends vroeg opnieuw geboren wordt, hoe gouden bundels de zilveren draden waarmee alles met elkaar verbonden is tevoorschijn toveren. Hoe aspergepluimen volgehangen lijken met minuscule parels, en hoe de glinstering daarvan verdwijnt als mevrouw Onkruid te dichtbij komt. Zoals een regenboog verdampt zodra zij denkt er doorheen te kunnen stappen.
De dauw geeft elke stengel, elk blaadje, een bijna pluizige omlijning. Druppels houden elkaar aan bladranden bij elkaar zo lang hun zwaarte het toelaat. Het wonder van vormen, van licht, van voortdurende verandering; een mens zou ervan aan het dichten slaan. En dan heeft mevrouw Onkruid het nog niet eens gehad over het geluid van een passerende libel, met vleugels ritselend als papier. Over de geur van de roze rozen waarmee de tuin van haar buurvrouw haar begroet.
Sinds mevrouw Onkruid’s zintuigen verder zijn geopend, lijkt er geen eind aan wat zij kan ervaren. Ziet zij meer of laat meer zich zien?, zo vraagt zij zich soms af.
Buurman denkt allebei. Hoe stiller een mens wordt, hoe leger, hoe meer ruimte er is voor de ervaring van opvulling door de wereld. Hij is op bezoek gekomen in mevrouw Onkruid’s nieuwe tuin. En ze hebben geluk. Precies dit is het moment waarop twee naaktslakken zich gaan voortplanten. Beiden zagen ze dit niet eerder, deze jaloersmakende dans van vereniging, de lenige bruine lijven die zich ongehinderd door wat dan ook als allebei tegelijk man en vrouw ronddraaiend met elkaar verstrengelen. Daarna verschijnt er uit hun beider flanken ook nog een lichtblauw, kwalachtig orgaan dat meedoet aan de voortdurende bewegingen, en na afloop weer in de respectievelijke slakken verdwijnt.
Ongelooflijk. Dat zoiets bestaat. Dat Buurman en mevrouw Onkruid het mochten zien. Ze hebben het er warm van gekregen. Tijd voor een verkoelend rondje door de tuin.
Het is de tijd van de laatste oogst (mevrouw Onkruid doet niet aan kolen). De laatste aardappelen uit de grond halen, de laatste pompoen losmaken, de laatste bramen en frambozen in geopende handen laten vallen.
Het groen verdwijnt, wordt bruin, wordt grond, en daarmee voeding voor dat wat hier volgend jaar zal groeien. Er is geen stilstaand punt of een grens, ook al noemen wij iets herfst of winter. De lente en zomer liggen al besloten in dat wat nu gebeurt, zoals elk leven ook altijd de dood in zich meedraagt.
Zwaar, vindt Buurman. Licht juist, volgens mevrouw Onkruid. Ze pakken de spitvork en schep en gaan aan het werk. Buurman haalt als een schatgraver rode, gele en roze aardappelen naar boven, mevrouw Onkruid heeft soms per ongeluk een complete maaltijd aan de tanden van haar vork geprikt. Niet erg, de exemplaren met een gat erin eet ze gewoon als eerste.
Mevrouw Onkruid snijdt nog iets van het fotogenieke snijbiet af, knipt een paar late bloemen en wat takjes rozemarijn, en vertrekt met Buurman in het laatste licht van de dag met een fietsmand vol vorm, geur en kleur. Alles voelt ineens zo moeiteloos. Alsof het leven haar leidt, in plaats van andersom.