Mevrouw Onkruid & haar knollentuin
16 – Vlinders
Tweede jaar, juli/augustus
Mevrouw Onkruid, zij lijkt wel verliefd. Ze voelt een voortdurend verlangen om naar haar tuin te gaan, beschouwt elk moment dat ze daar niet is als verloren tijd. Ze racet op haar fiets door het bos, snelwandelt over het laatste lange graspad, duwt het houten hekje open om op haar plek van bestemming opgelucht adem te halen. Hè hè. Weer thuis. Zoiets.
Die liefde, hij lijkt wederzijds. De ene week dacht mevrouw Onkruid: als er klaprozen in mijn tuin bloeien, dan is dit echt mijn plek. Kort daarna kwam ze om de hoek en zag tientallen klaprozen. En de knoppen zijn nog lang niet op.
Behalve dat tere rood zijn er verschillende andere verrassingsbloemen in mevrouw Onkruid’s tuin verschenen. Lupine, Chinese lampions, zonnebloemen. En dat terwijl mevrouw Onkruid zo gespit heeft, begin dit jaar. Wat wil groeien, wil bloeien, houd je kennelijk niet tegen.
Soms mist mevrouw Onkruid Buurman. Weinig is zo leuk als tuingeluk delen. De verwondering over in de grond opduikende gaten (muizen?), de bewondering van de symmetrie van doorgeschoten spinazie, het genieten van een terloops uit de grond getrokken radijs (rood, wit of geel).
Nu is mevrouw Onkruid natuurlijk niet alleen. Er is een buurvrouw Wies, een buurvrouw Annet, een buurvrouw Barbara. Meer vrouwen hier dan in haar vorige tuin. Kruidenvrouwtjes zijn het, met een butagasje in hun huisje voor een ter plekke te bereiden soep en glazen potjes voor het raam gevuld met drogende bloemen en blaadjes.
Ook heeft mevrouw Onkruid buurjongens. Drie maar liefst. In één tuin. Het werktempo ligt er hoog. Binnen een paar weekenden staat er een kas, staat er een schuurtje, ligt er een betegeld terras. Afrasteringen, regengoot en –ton; de heren draaien er hun zes handen niet voor om. Er klinkt zagen en timmeren, en aan het eind van de dag verdelen ze hun oogst in drie grote tassen: bloemkolen, aardappelen, paksoi.
Hoe leuk al die tuinaanspraak ook is: voor mevrouw Onkruid komt het mooiste moment als iedereen vertrekt. Zonder stemmen worden andere geluiden beter hoorbaar: de duikvluchten van zwaluwen, het tsjirpen van krekels, het zoemen van hommels. Dan zijn er momenten waarop mevrouw Onkruid als beschouwer verdwijnt, en het beschouwde ook. Alle planten en bloemen om haar heen, de dieren die erdoor aangetrokken worden, mevrouw Onkruid die zich daar tussendoor beweegt; dat alles vormt één geheel. De achteloos neergezette emmer wordt de dood voor een in het opgevangen regenwater verdronken bij. Een emmer verderop, op zijn kop, blijkt beschutting voor een kolonie mieren geworden te zijn.
Elke beweging die mevrouw Onkruid maakt veroorzaakt een rimpeling in het grote geheel. Daarom is het zaak haar stappen met aandacht te zetten, haar handelen bewust te laten plaatsvinden. Alleen dan blijft het evenwicht bewaard, zorgt zij niet voor verstoring. Of in elk geval zo min mogelijk.
Die harmonie tussen de dingen, tussen alles wat er is, is dat liefde? Om nog maar te zwijgen van de hoeveelheid diertjes die boven op elkaar zit en de vlinders die met z’n tweeën, drieën, vieren dartelen dat het een lieve lust heeft. Het zal wel niet voor niets zo heten: lieve. Lust. Misschien is verliefd zijn op een tuin toch niet zo raar.