Mevrouw Onkruid & haar knollentuin
1 – Het keren van kluiten
Eerste jaar, januari/februari
Mevrouw Onkruid heeft een droom. Zij fantaseert over een tuin, een tuin vol wilde bloemen op kniehoogte. Klaprozen, hemelsleutels, grasklokjes en vergeet-mij-nietjes, zachtjes wuivend als mevrouw Onkruid huppelend passeert, terwijl zij en passant een rijpe framboos, braam of blauwe bes plukt. Om dan met een gelukzalige zucht neer te zijgen tussen die bloeiende, geurende, vruchtdragende pracht, en met al haar zintuigen te genieten van al wat is.
Zoiets.
Wat mevrouw Onkruid daarom heeft gedaan is dit: zij huurde een volkstuin. Niet langs het spoor, wel aan een weg. Maar, zo belooft de Buurman, die verdwijnt. Althans, uit zicht, en daarmee ook iets uit het gehoor. Want het riet zal groeien, de bomen krijgen blad, en weg weg.
Buurman kan het weten. Hij komt hier al vijftien jaar.
Mevrouw Onkruid weet niks. Van tuinieren. Ze ziet ernaar uit om iets in de grond te stoppen en daar dan later vrucht van te plukken. Simpele dingen om mee te beginnen: aardappel, knoflook, ui. Later wellicht schorseneren. Pastinaak. Kweepeer. Ranonkels. Alleen al om de naam.
Maar voor het zover is, moet er iets gebeuren. Daarom staat mevrouw Onkruid nu te spitten. Het is koud, het is nat, het is grijs. Somberte dreigt. Maar, verrassing, in de grond blijkt al van alles te gebeuren. Met elke schep aarde die mevrouw Onkruid verheft en omgekeerd weer teruglegt, verschijnen er dikke roze regenwurmen. Ze lijken geschrokken, alsof het plotselinge licht hen pijn doet.
Waar leidt mevrouw Onkruid deze emotie uit af?, zo vraagt zij zich scheppend af. Ze ziet geen dichtgeknepen ogen, geen beschermend om het kronkelende lijf geslagen handen, ze hoort geen kreet.
Mevrouw Onkruid weet ook al niets van wormen. Behalve dan dat ze zich een weg door zand eten en dat dat goed is voor de grond.
Die grond zwartmaken, dat is mevrouw Onkruid nu aan het doen. Bij een volkstuin hoort een heel jargon, zo blijkt. Zo is mevrouw’s schep zojuist afgekeurd door Buurman. Een spitvork, die heeft ze nodig voor dit keren van zware kluiten.
Een spitvork?
Een spitvork ja.
Een soort schep met tanden, begrijpt ze uit de omschrijving. En trouwens, hier is wat winterspinazie, alstublieft, zegt Buurman, haar een plastic tas overhandigend. Bij hem gaat de oogst het hele jaar door.
Voor mevrouw Onkruid zover is dat ze net zo achteloos met voedsel gevulde tassen aan haar collega-tuiniers en andere gegadigden zal kunnen geven, moet er heel wat gebeuren. Dus spit mevrouw Onkruid op haar kaplaarzen in de modder verder, terwijl ze zich bewust wordt van haar eerste tuinblessure: een pijnlijke rode plek midden in haar hand, precies daar waar ze elke keer kracht tegen het houten handvat van de steel zet.
Waar is zij nu eigenlijk aan begonnen, zo vraagt mevrouw Onkruid zich af, terwijl ze haar natte haar voor haar beregende bril vandaan veegt. Die droom van een weide vol wuivende korenbloemen en goudgele grashalmen ligt hier wel heel ver vandaan.
De tuin van mevrouw Onkruid blijkt een spiegel. Tegelspreuken en andere levenswijsheden vallen er vanaf het eerste bezoek in haar schoot. Waarover later meer.