Angela van der Elst

logo-angela-van-der-elst
Willen dat het anders is

26 – Willen dat het anders is

Willen dat het anders is

Mevrouw Onkruid & haar knollentuin

26 – Willen dat het anders is

Vijfde jaar, maart/april

Mevrouw Onkruid, zij oefent geduld. Dat is iets anders dan wachten. In wachten zit onrust, een willen dat het anders is. Oefenen neemt daar afstand van. Soms meer, soms minder. Hoe? Door te kijken. Mevrouw Onkruid kijkt naar wat zij doet. Naar wat haar gewoontes zijn, haar stemmingen, haar neigingen. Haar innerlijke weer. Dat is nodig. Want op de kalender is het voorjaar, maar daar trekt de wereld om haar heen zich niets van aan. Buiten is het koud en grijs. Er gebeurt nog niks aan bomen en struiken, het lijkt voor altijd winter.
Daar knapt mevrouw Onkruid niet van op. Al maandenlang verlangt zij naar hoe het was. Naar hoe het wordt. Naar de eerste nog wat onhandige hommels. Naar de net ontwaakte vlinder met al rafels aan zijn vleugels. Naar geurende bloemen, naar blaadjes die zowel lekker ruiken als smaken. Naar de dagen waarop de tuin bijna omkomt van de dorst en mevrouw Onkruid die komt stillen. Naar het sloffen over stoffige paden met twee gieters in haar handen, het zich bijna horen verkneukelen van de buurplantjes wanneer ze eerst het ene rijtje besproeit: straks wij, straks wij.
Ze ziet uit naar de weken, de maanden, waarin de tuin elk bezoek een ander gezicht heeft. Wat de ene keer een goed hoekje lijkt voor zaaisel, is niet lang daarna verdwenen achter een plant die sneller groeide. Niet per se onkruid, maar de dahlia bijvoorbeeld, of de pioenroos. De weken waarin ze het ene oogst waardoor er ruimte komt voor het andere, waarin pompoen zich een weg door de tuin rankt en glimpen van aardappelen boven de grond verschijnen. Wanneer ze thuis vaasjes vult met pronkerwten en goudsbloemen, kamille en monnikskap, viooltjes en boerenwormkruid. De tijd waarin het bestaan een lichtheid heeft en een moeiteloosheid, en waarin zij dicht op en met en van de natuur leeft. Een buitenmens is.
Zucht. Zo ver is het nog lang niet. In tijden als deze twijfelt mevrouw Onkruid aan de voortgang. Aan beweging. Zij en alles en iedereen met haar lijkt gevangen in een statische toestand. Zo is het, en niet anders. Dat kan haar verlammen. Het voelt alsof het leven langzaam uit haar lekt.
Daarom oefent zij geduld. Om te ervaren dat ze niet alleen maar uit die wintertoestand bestaat. Dat stemmingen zijn als weersomstandigheden, ze trekken altijd weer voorbij, veranderen in iets anders. (Al blijven sommige buien wel heel lang hangen.) Dat er bewegingsruimte zit, in die ervaring van het kijken naar wat een mens nu eigenlijk is. Naar de talloze gedaanten waarin het bestaan zich via de materie, het lichaam, bewijst. Misschien is dat ook waar zich iets van vrijheid ophoudt: in de mogelijkheid van de keuze. Tussen de totale identificatie met de omstandigheden, en het onderzoeken van degene die daarnaar kijkt. En nee, helaas, dat heeft geen invloed op het grote geheel. Wie denkt mevrouw Onkruid wel dat ze is? De schepper zelf?
Geduld oefenen kan (ook) in de tuin. Tussen het dorre en het kale, het stille en barre, de afwezigheid van springend leven. Mevrouw Onkruid repareert het tuinhekje, stampt de compost nog eens aan, warmt zich in haar huisje aan kamillethee. De spullen daar getuigen stuk voor stuk van andere tijden, andere seizoenen, andere gedragingen. De bekertjes waaruit zij ’s zomers drinkt, de schoffel waarmee ze de paden schoont, de parasol waaronder ze ligt en rust.
Geduld, spreekt mevrouw Onkruid zichzelf toe. Alles wat straks gebeurt, is in zekere zin al in het hier en nu aanwezig. Hoe onvoorstelbaar dat ook is.